Gisteren, wel of niet toevallig op 1 april, is het nieuwe Kunstendecreet gestemd in de Commissie Cultuur van het Vlaams Parlement. Dat betekent: het is finaal. De manier waarop Vlaanderen in de toekomst zijn kunstensector zal ondersteunen en subsidiëren – kunstenaars, gezelschappen, tentoonstellingsruimtes, concertzalen – heeft een nieuw beleidskader. De plenaire stemming in het parlement wordt na de paasvakantie louter nog een formaliteit. Of “slecht theater”, om de woorden van Maaike Neuville er nog eens bij te halen.
Waarom is dit niet ons decreet?
Het bilan is bitter: deze Vlaamse regering heeft een decreet gestemd dat op geen enkel – jawel u leest het goed, op geen enkel – fundamenteel punt van kritiek is ingegaan: noch van de strategische adviesraad cultuur (SARC), noch van de Alden Biesen groep (het mini-comité van afgevaardigden van de culturele sector dat deze zomer inderhaast een participatieprocesje mocht ensceneren), noch van de kunstorganisaties of kunstopleidingen, noch van de kunstenaars. Informele vergaderingen, teams- en zoomcalls, hoorzittingen, amendementen van de oppositie: het mocht niet baten. Er werd niet geluisterd, laat staan aangepast, noch rekening gehouden met de Corona-crisis. Dit decreet, waarvan de contouren reeds voor de crisis vastlagen, moest en zou er komen.
Dat is een historische breuk met het verleden. Jarenlang respecteerden beleidsmakers de informele overeenkomst om het decretale subsidie- en ondersteuningsbeleid van de kunsten te organiseren vanuit een breed draagvlak, over meerderheid en oppositie heen, in co-creatie met de sector. De koppige dovemansoperatie die we nu hebben gezien, gaat echter nog een stuk verder: het decreet spreekt zich immers maar met mondjesmaat uit over de concrete richtlijnen en instructies die straks het uitzicht van het Vlaamse kunstenveld bepalen. Alles wordt doorgeschoven naar uitvoeringsbesluiten in de schoot van de minister, weg van het parlementaire debat. Dat betekent concreet dat het eigenlijke Vlaamse kunstenbeleid straks niet eens in het parlement gestemd zal worden!
De meerderheid (N-VA, CD&V en Open Vld) maakt zich sterk dat er in deze uitvoeringsbesluiten nog een en ander meegenomen zal worden van alle verzuchtingen en verzet uit het veld. Hoewel er voor het decretale kader op geen enkele manier naar geluisterd is, hebben wij reden om aan te nemen dat de meerderheid toch bereid is om nog een aantal opmerkingen mee te nemen. Alleen hebben we er geen enkele garantie op en zijn we vanaf dit punt in de hervorming van het decreet dus volledig overgeleverd aan hun goodwill. Samen met de installatie van beheersovereenkomsten bij tienjarige subsidies, de verdere politisering van de raden van bestuur die deze directe contracten met het kabinet mee zullen onderhandelen, en de rapte waarmee dit proces in de luwte van een Corona-crisis doorgeduwd wordt, moet dat ons allen grote zorgen baren.
Wat ligt er nu decretaal vast voor kunstenaars?
- Kunstenaars- en residentiebeurzen worden beperkt: in bedrag en in aantal per loopbaan. Kunstenaarsbeurzen worden bovendien opgesplitst in beurzen ‘opkomend’ en ‘bewezen talent’. Beurzen, die kunstenaars – letterlijk – de tijd geven om te herbronnen en te verdiepen, worden geheroriënteerd tot een soort groeimodel, in plaats van het levenslang leren waarvoor ze eigenlijk nodig zijn. Volgens de minister zijn beurzen letterlijk “slechte instrumenten” en kunnen kunstenaars beter projectsubsidies aanvragen. De feitelijke beperking in bedrag en aantal beurzen schuift het decreet wel door naar het uitvoeringsbesluit. Het decreet legt met andere woorden enkel vast dat er een beperking is.
- Beurzen kunnen enkel ontvangen worden door individuele kunstenaars en niet langer uitbetaald en beheerd worden door organisaties. Tot op heden liet die laatste optie toe om de beurs (deels) om te zetten in voor sommigen broodnodige verloning en opbouw van sociale rechten (Corona, remember?). De meerderheid maakt zich sterk dat de kunstenaar na ontvangst van een beurs wel steeds zelf een organisatie kan aanduiden om het beursbedrag te beheren. Maar het kunst- en vliegwerk dat daarvoor nodig is, leidt voor ons tot een vorm van koterij die met goed en transparant beleid weinig te maken heeft. Ook de gevoerde argumentatie voor deze wijziging is wat ons betreft juridisch gebrekkig, disproportioneel én discriminatoir, want voor andere beurzen in andere contexten mag het wél.
- Het finale decreet geeft aan dat een vast percentage voorzien moet worden voor kortlopende middelen (de beurzen en projecten) en dat dit percentage berekend moet worden op basis van de structurele werkingsmiddelen. De structurele werkingsmiddelen dus, niet het totale kunstenbudget: de zeven grote kunstinstellingen (deSingel, AB, Opera Ballet Vlaanderen, om er een paar te noemen) worden dus niet meegerekend. Die aanpassing heeft de meerderheid nog in de laatste rechte lijn gedaan aan haar eigen ontwerpdecreet. Dat scheelt meteen een slok op de borrel, want de kunstinstellingen staan voor zowat 60 miljoen van het totale kunstenbudget van 160 miljoen. En 15% op 100 miljoen levert een heel ander bedrag op dan 15% op 160 miljoen (zoals het veld vroeg), daarvoor moet je geen wiskundige zijn.
- Belangrijk daarbij: betekent deze “vrijstelling” ook dat de grote kunstinstellingen niet moeten bijdragen aan een inhaaloperatie voor projecten? Daartegen verzetten we ons ten stelligste. Deze inhaaloperatie is absoluut noodzakelijk, maar als enkel de structureel gesubsidieerde kunstorganisaties moeten inleveren, zijn het wellicht weer de kleinere, kunstenaarsgedreven werkingen die zullen sneuvelen. Zij zullen bovendien niet verdwijnen, maar gewoon opnieuw opduiken in de projectaanvragen. Gevolg: status quo. Om de projectenpot te doen groeien, waarvan iedereen weet dat dat cruciaal is om de positie van kunstenaars te versterken, is veldbrede solidariteit een must en is een kleine bijpassing van de overheid eigenlijk noodzakelijk.
- Ook fundamenteel hierbij: het percentage ligt niet decretaal vast, maar wordt, opnieuw, uitbesteed aan het uitvoeringsbesluit. Daarmee kan het percentage ook weer makkelijk door de meerderheid aangepast worden en is van een sterk verankerd engagement voor de projecten de facto geen sprake.
- Een nieuwe categorie instellingen ziet het licht en zal via direct onderhandelde beheersovereenkomsten met het kabinet garantie krijgen op 10 jaar subsidie, maar zich daarvoor ook nadrukkelijker moeten inschrijven in het plan van deze en volgende cultuurministers. We mogen ze geen ‘kerninstellingen’ meer noemen, maar ze zijn er wel: die kleine naamswijziging is gewoon pure camouflagepolitiek. De voltallige kunstensector en al zijn adviesorganen verzetten zich tegen deze demarche, maar toch zette deze regering door.
Wat staat nu nog op het spel?
- In het uitvoeringsbesluit, waar de minister de komende weken de laatste hand aan legt, worden de verschillende beperkingen op beurzen verder geconcretiseerd. Dat ze beperkt worden is een gedane zaak, de vraag is nu nog: hoeveel beurzen zal een opkomend of gevestigd talent maximaal per loopbaan kunnen krijgen en voor welk bedrag? Er was oorspronkelijk sprake van maximaal 5 beurzen per loopbaan (max 2 als opkomend talent, max 3 als gevestigde waarde, telkens gerekend per jaar, dus maximaal 5 jaar) en aberrant lage forfaitbedragen (7.500 euro voor opkomend talent, 10.000 euro voor bewezen talent, dus in totaal max. 45.000 euro per loopbaan), maar die bedragen lijkt men nu wel te gaan optrekken. Garanties zijn er echter nog niet.
- Cruciaal is het percentage dat voorzien zal worden voor kortlopende beurzen en projecten. Voor de sector was het streefdoel altijd 15% op de totale pot. Het eerste plan van de minister was om het op 7,5% te houden. Op een ingekrompen budget zonder de kunstinstellingen zou dat een stevige achteruitgang zijn (momenteel zit er ongeveer 10 miljoen euro in deze kortlopende subsidiepot, dat zou dus een terugval zijn naar grofweg 7,5 miljoen euro), en iedereen in de sector weet dat de middelen nu al volstrekt ontoereikend zijn. Mee dankzij alle druk van de jongste weken zou nu al 10% op tafel liggen, maar dat blijft tegenover alle dure beloftes een bedroevende status quo. Het kabinet Jambon verpakt dat percentage nu wel doodleuk als “altijd een groeipad”, maar dat is natuurlijk niet moeilijk als je het vergelijkt met de 3,4 miljoen die bij het begin van deze legislatuur overbleef na de hakbijl van 60% op de projectenpot (waarop Jambon daarna schoorvoetend moest terugkrabbelen). Voor ons is 15% volgens de nieuwe berekeningsbasis het absolute minimum (een inhaaloperatie van 5 miljoen voor beurzen en projectsubsidies), met de garantie dat het hele veld bijdraagt of de overheid bijpast. Na de verregaande beperking van de beurzen is dit de enige manier om nog iets waar te maken van het ronkende engagement in de Visienota van de minister: om de precaire positie van de kunstenaar te versterken als “hoeksteen van zijn beleid”. In deze Corona-crisis urgenter dan ooit.
Daarom gaan we door met #dekreet! Alleen door de publieke druk hoog te houden kunnen we deze minister dwingen om zich in zijn uitvoeringsbesluit toch nog aan al zijn ronkende beloftes tegenover kunstenaars te houden. Artiesten, kunstorganisaties, cultuurhuizen, kunstscholen: laat ook jouw kreet horen en deel die!